ORCA Persconferentie: 9 februari 1995


Wat en Waarom?

Het is een pijnlijke vaststelling dat de komst van twee nieuwe televisiezenders (de ondertussen al hardnekkig aangeprezen VT4 en Ka2) de aandacht nog meer heeft afgeleid van een globale media-analyse. Het is zelfs niet origineel meer om op te merken dat de gesprekken over de toetreding van nieuwe zenders tot de kabel en de ether sterk beknot worden tot discussies over de commerciele aspecten van de uitbreiding van het televisie- en radioaanbod.

Nieuwe zenders komen tot stand dankzij een verondersteld gat in de markt en niet vanuit een visie op het desbetreffende medium (en dus op cultuur). De eerste stap in hun ontstaansgeschiedenis bestaat uit een analyse van de reclamemarkt en het zoeken naar een doelgroep (de statistische fictie van het 'unserved audience' bijvoorbeeld) die deze reclamemarkt kan verleiden. Het is op basis van deze analyse dat het profiel van de toekomstige zender wordt uitgetekend, de 'juiste' mensen worden aangetrokken om het profiel in te vullen en de reclamecampagne prompt wordt aangezwengeld om het nagelnieuwe profiel aan de buitenwereld bekend te maken. De kwaliteit van de duidingsprogramma's zal overweldigend zijn, de uitgezonden films fonkelnieuw, de presentatrices oogverblindend (de off-screen stem druipend van sensualiteit) en de vervolgverhalen nog verslavender.

De overheid holt zoals steeds de feiten achterna. In plaats van een eigen gefundeerde visie op de audio- visuele media naar voren te schuiven, reageert zij door achterhoedegevechten te leveren. In plaats van zich te concentreren op de realisatie van wat zij zelf wil, verliest zij haar tijd met het tevergeefs proberen tegen te houden van wat ze niet wil. Hugo Weckx (terwijl Erik Van Rompuy zich nu wijselijk op de achtergrond houdt) wou klaarblijkelijk de geschiedenis ingaan als de minister die de strijd met de cultuurverloedering aanbond maar jammerlijk verloor.

De BRTN reageert met reclamecampagnes die de kijker op het rechte spoor van de openbare omroep moet houden. Het ondertussen ook al niet meer zo nieuwe duidingsprogramma 'Ter Zake' is de speerpunt geworden van de strijd tegen de gepercipieerde concurrentie. De BRTN-lofzangen voor dit programma gaan steevast gepaard met de opmerking dat 'Ter Zake' een oninneembare vesting zal zijn voor al wie in Vlaanderen op de kabel terecht komt, alsof de behoefte niet eens gevoeld wordt om dit programma alleen op zijn intrinsieke journalistieke waarde te beoordelen.

Het lijkt vreemd de tekst van een persconferentie over niet-openbare radio te beginnen met een analyse van de komst van twee commerciele televisiezenders. Alleen de aandachtige lezer zal misschien even de wenkbrauwen hebben gefronst, de mate van gewenning aan deze invalshoeken is te groot. Deze gebeurtenissen kunnen echter perfect de redenen van het ontstaan van ORCA - de 'Organisatie van Radio's voor een meer Creatieve aanwending van de Akoestiek' - illustreren.

Ten eerste heeft ook het verhaal van het ontstaan van twee nieuwe televisiezenders het falen van de overheid als rode draad. De overheid slaagt er immers niet in een coherent mediabeleid te voeren. Op het gebied van niet-openbare radio is dit probleem schrijnend en lijkt het overheidsbeleid nog meer op de onzekere pas van een dronkaard.

In het begin van de jaren '80 nam de wet- en decreetgever bijvoorbeeld duidelijke standpunten in inzake het spanningsveld tussen grootschaligheid en kleinschaligheid en tussen commerciele en culturele niet- openbare radio. Het decreet van 6 mei 1982, op basis van een ontwerp van de liberale gemeenschapsminister Poma, bepaalt onder andere dat de programmatie erop gericht dient te zijn binnen de lokale gemeenschap een verscheidenheid aan informatie, animatie, vorming en ontspanning te brengen. Netvorming en het uitzenden van reclame worden verboden.

Het duurde echter niet lang alvorens de overheid een U-bocht nam en de keuzes voor kleinschaligheid en non-commercialiteit achter zich liet. De 'commerciele format' was reeds in de beginjaren ontstaan, maar al heel snel - met het KB van 5 juni 1985 - werd ook de opheffing van het verbod op reclame afgedwongen. Omdat de overheid geen alternatieven kon en wou bieden voor de financiering van de niet-openbare radio's, kon zij niet anders dan het uitzenden van reclame toestaan. De grote 'boom' van de netwerken volgde snel (in de periode 1986-1987), zonder dat de overheid ingreep, verlamd door de afwezigheid van een politieke consensus in dit dossier en dus niet bij machte tegen te houden wat zij zelf in het leven had geroepen.

Met het decreet van 7 november 1990 van Erik Van Rompuy en Pierre Chevalier nam de overheid opnieuw een bocht door terug een duidelijk en zelfs radicaal standpunt in te nemen tegen ketenvorming. De eliminatie van ketenvorming werd zelfs gepromoveerd tot de primaire doelstelling van dit decreet, waardoor tegelijkertijd het lokaliteitsconcept opnieuw bevestigd werd. De wijzigingen ten opzichte van het decreet Poma waren louter bedoeld om de instrumenten voor de strijd tegen de netwerken te leveren, met als gevolg dat het decreet van 1990 op een zeer negatieve wijze opgevat is. Dit resulteert in de vaststelling - die anno 1995 nog steeds geldig is - dat de regelgeving voor een volledige mediasector gebaseerd is op een reactie tegen ketenvorming bij een deel van de niet-openbare radio's.

De instrumenten voor de strijd tegen de netwerken in het decreet Van Rompuy-Chevalier zijn bovendien vooral gebaseerd op een aantal inhoudelijke en vormelijke beperkingen, die eigenlijk als (zachte) vormen van censuur beschouwd moeten worden; ten minste 50% van de berichtgeving die uitgezonden wordt, moet betrekking hebben op het eigen zendgebied, niet-openbare radio's dienen in het Nederlands uit te zenden (afwijkingen kunnen worden toegestaan door de Vlaamse regering), ten minste 80% van de programmatie moet georganiseerd en gerealiseerd worden door medewerkers van de niet-openbare radio, en niet-openbare radio's moeten twee maal per uur een herkenningsmelodie en de roepnaam uitzenden.

Nu is er een nieuw CVP-voorstel van decreet voor lokale radio's, vier jaar na het vorige decreet Van Rompuy-Chevalier 'om de lokale radio's opnieuw concurrentieel te maken'. Bedoeling is om de beperkingen op samenwerking tussen radio's - een van de instrumenten van de strijd tegen de ketenvorming - terug te schroeven, om zodoende de 'leefbaarheid van de kleinere stations ten goede te komen'. Dat deze leefbaarheid door het wanbeleid van de overheid eerst quasi-onmogelijk was gemaakt, wordt nu gemakshalve even vergeten.

De nadruk op de financieringswijze van de nieuwe zenders is de tweede rode draad in het televisie-verhaal op deze eerste bladzijde. Het lijkt wel of de markt het enig zaligmakende alternatief voor de BRTN is geworden. Het is echter niet onze bedoeling commerciele media te bombarderen tot boeman van de hedendaagse samenleving en te vervallen in een cultureel elitarisme, noch in de val van het extreme cultuurrelativisme te trappen. Het is echter wel een belangrijke vaststelling dat het streven naar pluriformiteit - toch een essentiele waarde in deze samenleving - niet gediend wordt door de eenzijdige nadruk op commerciele media, of zij nu eigendom zijn van prive-personen of van de overheid. Vandaar de behoefte aan een tegengewicht: een uitbreiding van media die meer nadruk leggen op culturele aspecten.

De andere hoofdstukken van de ORCA Persconferentie

Korte samenvatting actiepunten