Audio-visuele media in Vlaanderen: nog meer eenheidsworst?

Vrije Tribune in De Morgen
23 december 1994

Frank Dhooghe en Nico Carpentier


De discussie rond de - mogelijke - komst van nieuwe televisie- en radiozenders heeft nog meer de aandacht afgeleid van een globale media-analyse. Het is niet origineel meer om op te merken dat de gesprekken over de toetreding van nieuwe zenders tot de kabel en de ether herleid zijn tot discussies over de commerciele aspecten van de uitbreiding van het televisie- en radioaanbod. We doen het toch even, want als zelfs een minister van cultuur zich beperkt tot een selectie in marketing-strategieen bij het bepalen van het mediabeleid, is er misschien wel sprake van een probleem. Nieuwe zenders komen tot stand dankzij een verondersteld gat in de markt en niet vanuit een visie op het desbetreffende medium (en dus op cultuur).

Deze reactie van de overheid is symptomatisch voor het in Vlaanderen gevoerde mediabeleid. De inhoudelijke discussie is mijlenver naar de achtergrond verdrongen door ministers in managersuitrusting die zich verliezen in het extreme incrementalisme, waardoor het mediabeleid in Vlaanderen de coherentie van een lappendeken heeft gekregen en de overheid zich laat leiden door voldongen feiten. Er is geen debat meer over de inhoudelijke functie van de openbare omroep (wel over de financiering van de BRTN), over de mogelijkheden die de audiovisuele media hebben om cultureel iets meer verfijnde bijdragen te leveren en over de vervlakkende effecten van zuiver en quasi-commerciele omroepen. De komst van VTM heeft deze heftige debatten afgesloten, op het ontevreden geknor over de koerswijzigingen van de BRTN na.

Vooral met het aspect radio is het erg slecht gesteld. Niet alleen is radio onderhevig aan dezelfde problemen als televisie door het gebrek aan een goed mediabeleid (Het is immers een illusie te veronderstellen dat over het radiobeleid gereflecteerd kan worden zonder tegelijk na te denken over het globale mediabeleid.) Bovendien is nog steeds het verdringingseffect dat televisie op de discussie heeft, werkzaam. Het resultaat hiervan is niet alleen een slecht radiobeleid, maar ook de afwezigheid van de intentie om het structureel te verbeteren. Terwijl bij televisie het inhoudelijke debat gereduceerd is, is het bij radio fundamenteel uitgedoofd.

Om deze reden heeft ORCA het levenslicht gezien. De 'Organisatie van Radio's voor een meer Creatieve aanwending van de Akoestiek' is ontstaan uit een samenwerkingsverband tussen medewerkers van Radio Centraal (uit Antwerpen) en Radio Scorpio (uit Leuven). Zij heeft 2 taken ter harte genomen: naast het verdedigen van de belangen van de aangesloten radiostations en het cošrdineren van verschillende vormen van samenwerking (ORCA-1) tussen de betrokken radio's, wensen wij een discussieforum (ORCA-2) te bieden dat zich niet beperkt tot de rol van niet-openbare radio. Hoger werd reeds geopperd dat een debat over radiobeleid onmogelijk is zonder een discussie te voeren over media- en cultuurbeleid. ORCA-2 staat niet alleen open voor medewerkers van niet-openbare radio's, maar voor alle betrokkenen uit de culturele en de academische sector en de media. Geroepen wie zich geroepen voelt.

Het vertrekpunt van de analyse van ORCA-2 is na te gaan wat in het huidige audiovisuele mediabestel ontbreekt en vanuit deze vaststelling alternatieven te formuleren. Dit impliceert tegelijkertijd het herdenken van de openbare omroep, het zoeken naar andere financieringsbronnen - buiten reclame - voor prive-initiatieven en vooral het opwaarderen van cultureel zinvolle en sociaal relevante initiatieven.

De toename van commerciele zenders en de uitbreiding van reclame op de openbare omroepen vergroot de behoefte aan zenders die zich juist kunnen losmaken van de gehanteerde commerciele logica. De overheid slaagt er echter omwille van zijn beleidsopties niet in deze behoeften naar waarde te schatten. Door de toepassing van een extreem incrementalisme en het subsidiariteitsbeginsel wordt immers een structurele herschikking van het mediabeleid onmogelijk gemaakt.

Dit laatste principe - waarbij de overheid niet ingrijpt als individuen zelf instaan voor het verwezenlijken van bepaalde doelstellingen - is nefast als het op mediagebied wordt toegepast. Het resultaat hiervan is de verdringing van culturele initiatieven door de mechanismen van de markt. Beide kenmerken van het Vlaamse mediabeleid - het extreme incrementalisme en het subsidiariteitsbeginsel - werken verlammend bij het maken van een globale analyse en bij aanbrengen van structurele wijzigingen. Aangezien de overheid blijkbaar niet in staat is een coherente en evenwichtige visie te ontwikkelen, is het noodzakelijk dat anderen haar in deze taak bijstaan. ORCA-2 wil op dit punt een bescheiden bijdrage leveren.

Concreet betekent dit het stellen van de vraag : welke soorten radio en televisie komen momenteel te weinig aan bod? Deze vraag beantwoorden, betekent echter niet dat de commerciele media gebombardeerd moeten worden tot boeman van de hedendaagse samenleving. Het is niet onze bedoeling te vervallen in een cultureel elitarisme, noch in de val van het extreme cultuurrelativisme te trappen. Het is echter wel een belangrijke vaststelling dat het streven naar pluriformiteit - toch een essentiele waarde in deze samenleving - niet gediend wordt door de eenzijdige nadruk op commerciele media. Vandaar de behoefte aan een tegengewicht: een uitbreiding van media die meer nadruk leggen op culturele aspecten.

Een tweede antwoord op deze vraag betreft de oude indeling tussen openbare omroep en prive-initiatieven. Het toelaten van reclame op een deel van de openbare radiozenders (en de mogelijke uitbreiding naar televisie) in combinatie met het uitbaten van een commercieel radiostation door de overheid (Radio Donna) heeft ervoor gezorgd dat deze indeling voorbijgestreefd is. Samen met de concurrentiestrijd tussen BRTN en VTM heeft dit geleid tot de verdere uitholling van de bestaansredenen van de openbare omroep. Wij menen dat de strategie die de openbare omroep gekozen heeft om zijn bestaan te rechtvaardigen contraproduktief werkt en op lange termijn zal leiden tot het opblazen van de openbare omroep. Vandaar de behoefte aan een herdefiniering van de grenzen tussen overheids- en prive-initiatieven en de vraag of deze strakke indeling wel altijd zo zinvol is.

Een derde antwoord is gebaseerd op het bereik van de zenders, waarbij een aantal mogelijkheden zich aandienen waarbinnen de meer cultureel getinte media (zouden) moeten kunnen functioneren: internationaal, (Vlaams-)nationaal, regionaal en lokaal. Op het gebied van televisie zijn een aantal mogelijkheden al concreet ingevuld: naast de televisiezenders die voor heel Vlaanderen uitzenden, bestaat er nu ook regionale televisie. Het kabeldecreet is - ondanks zijn gebreken - een belangrijke stap in de richting van meer verscheidenheid op televisiegebied geweest. Of deze wijzigingen geleid hebben tot het ontstaan van zenders die zich voornamelijk richten op cultuur is natuurlijk een andere vraag. De mooiste plannen zijn blijkbaar ergens in de ijskast blijven steken.

Op radiogebied is het echter dubbel huilen met de pet op: naast een goed uitgeruste openbare radio-omroep die nationaal en regionaal (de gewestelijke zenders) uitzendt, staat alleen maar een groep van lokale radio's die niet eens een zendbereik gegarandeerd krijgen van acht (8) kilometer. Sommige Vlaamse steden hebben zelfs geen lokale/regionale radio's (meer) die zich richten op culturele uitspattingen. De nu veelbesproken uitbreiding van het radiolandschap met regionale en landelijke radiozenders blijft beperkt tot commerciele radio. Vrij vertaald: nog meer van hetzelfde. En van een fundamentele samenwerking over de grenzen heen - zowel wat radio als televisie betreft - kunnen we tenslotte alleen maar dromend naar ARTE kijken.

Het is vanzelfsprekend dat ORCA-2 zich onder andere wil richten op het bevorderen van de meer cultureel getinte prive-initiatieven op alle mogelijke schalen. De achillespees van dit idee blijft natuurlijk de financiele onderbouw van deze onderdelen van het medialandschap. Een eerste optie is de creatie van een geldstroom van commerciele naar niet-commerciele zenders door middel van een fonds dat naar voorbeeld van het Franse 'Fonds de soutien a l'expression radiophonique' gelden doorsluist naar initiatieven die economisch niet altijd even rendabel blijken te zijn, maar die cultureel zinvol of sociaal relevant zijn. Twee methoden om dit fonds spijzen, zijn ten eerste het afromen van de reclamegelden en ten tweede het verkopen van frequenties aan commerciele zenders (terwijl culturele zenders hun frequenties toegewezen krijgen). Een tweede optie is de rechtstreekse overheidssubsidiering - met respect voor de onafhankelijkheid van de betrokken media - waardoor het bijvoorbeeld mogelijk gemaakt wordt om vrijgestelde werklozen tewerk te stellen of gebruik te kunnen maken van gesubsidieerde contractuelen.

Op dit moment bestaan er in Vlaanderen meer dan 10 televisiestations en meer dan 300 radiostations. Voor een kleine streek als Vlaanderen een hele verwezenlijking. De zenders die zich specifiek op cultuur richten zijn echter op een hand te tellen. In een aantal steden zijn deze zenders doodeenvoudig onbestaande. Mogen we dan klagen of moeten we gelukkig zijn met wat we hebben? Mogen we dan nog een klein beetje meer cultuur, experiment, verfijning, subtiliteit, chaos en verwarring wensen of moeten we ons dan maar neerleggen bij de 10 pond - het is misschien ook iets meer, mijnheer - eenheidsworst die we nu op ons bord krijgen?