pre-ORCA Vrije Tribune: De lange mars van de Niet-Openbare radio's

in De Morgen
30 december 1993

Bart Cammaerts en Nico Carpentier


Drie jaar na het 'decreet houdende organisatie en erkenning van lokale radio's' van P. Chevalier en E. Van Rompuy dringt een evaluatie zich op. Dit decreet kadert in een poging om het decreet Poma van mei 1982 te actualiseren. Dat de benaming 'niet-openbare radio' van het decreet Poma vervangen werd door de term 'lokale radio' was al een eerste - veeg - teken aan de wand.

De start van de niet-openbare radio rond 1980 hield de belofte in van een doorbraak van het monopolie van de openbare omroep. Het is niet toevallig dat in 1982 het boek 'Het einde van het BRT-monopolie' van de hand van Dirk Verhofstadt verscheen. Op basis van de binnen een democratie gehuldigde waarden zoals vrijheid van meningsuiting, pluriformiteit en (vooral) participatie, verdween de vanzelfsprekendheid waarin het omroepmonopolie zich tot dan gekoesterd had en werd 'vrije radio' mogelijk. De komst van de VTM bestendigde en bekroonde deze evolutie : het omroepmonopolie bestond niet meer. De discussie rond dit monopolie doofde uit - bij gebrek aan discussiestof. 15 jaar na de eerste barsten in het overheidsmonopolie op het gebied van de audiovisuele media is de heropening van deze discussie echter nog steeds een noodzaak.

Aan de basis van deze uitspraak liggen verschillende vaststellingen, die allen samengevat kunnen worden in de stelling dat de overheid en haar instellingen een krachtige greep hebben weten te bewaren op het medium radio in Vlaanderen. Juist het decreet Chevalier-Van Rompuy is een van de belangrijkste instrumenten in de betutteling van de niet-openbare radio. Enkel lokale radio is in Vlaanderen mogelijk, alle andere vormen zijn per definitie uitgesloten. Bovendien is er sprake van een inhoudelijk overheidsingrijpen - uiteindelijk een vorm van censuur die andere media niet zouden tolereren - waarbij de niet-openbare radio's verplicht worden bepaalde vormelijke elementen in hun uitzending op te nemen. We kunnen ook nog wijzen op het feit dat technologische innovaties zoals RDS (Radio Data System, de combinatie van een FM-signaal met tekst) door diezelfde overheid worden tegengehouden.

In de afgelopen 15 jaar werd door de decreetgever steeds uitgegaan van een conflictmodel : de legalisatie van de niet-openbare radio ging gepaard met razzia's, en pas na een lange strijd werd het concept 'niet-openbare radio' aanvaard. Ook in 1990 bond de decreetgever de strijd aan tegen de zogenaamde 'netwerken', die de cultuurverloedering in de hand zouden werken. In naam van deze Heilige Strijd tegen de oprukkende debilisering werden de mogelijkheden van niet-openbare radio nog verder ingeperkt. Ook de BRT(n) heeft (vanuit een andere rationaliteit weliswaar) een niet onbelangrijke rol gespeeld. In de vrees dat concurrentie de bestaansgronden van de openbare omroep zou ondergraven, en in de constante zorg voor het uitvoeren van de opdracht die haar door de overheid was toevertrouwd, lanceerde de BRT(n) 'offensieven' : Studio Brussel, de ontkoppeling en Radio Donna.

De overheid heeft blijkbaar nooit echt de moeite genomen dit conflictmodel te verlaten en na te denken over de werkelijke mogelijkheden van het medium. Niet-openbare radio's werden en worden beschouwd als een hinderlijk zootje ongeregeld in plaats van een garantie voor culturele diversiteit - een relevant alternatief voor de openbare omroep. Een deel van de verklaring voor dit denken is terug te vinden in de onderschatting van het medium radio. De snelheid en grondigheid waarmee niet-openbare televisie gestructureerd werd, is verbijsterend als het vergeleken wordt met de lijdensweg van het ontstaan van niet-openbare radio. Een tweede element van verklaring is de beslissing van een groot deel van de niet-openbare radio's om laag-kwalitatieve radio te maken, waardoor ze zelf mede aan de basis van de verwaarlozing van overheidswege liggen. Ten derde kan alleen maar gewezen worden op de combinatie van politieke motivatie, arrogantie, onverschilligheid en onkunde in het handelen van de verschillende overheden.

Een uitstekende illustratie van het gebrek aan visie (en van het conflict-denken) van de overheid is de discussie rond de zogenaamde 'etherchaos'. De belangrijkste oorzaken voor het overschrijden van de wettelijk toegestane vermogens zijn te reduceren tot de verschillen in mediabeleid van de Belgische regio's (waarbij de Brusselse zenders een niet onbelangrijke rol spelen) en tot het (groot-)stedelijke karakter van plaatsen zoals Antwerpen en Gent in combinatie met een gebrekkig frequentieplan. Deze elementen leidden rechtstreeks tot hogere vermogens bij de meeste niet-openbare radio's. De Vlaamse administratie reageerde niet met een structurele oplossing (door de oorzaken van de ontvangstproblemen weg te nemen), maar met een repressief beleid waarbij dreigbrieven naar de niet-openbare radio's verstuurd werden - die steeds aan de mogelijkheid van de inbeslagname van de zenders herinnerden - en waarbij niet-openbare radio's uitgenodigd werden klacht neer te leggen tegen andere niet-openbare radio's. Een oude Romeinse (en vaak geciteerde) spreuk zou in deze context niet eens misplaatst zijn.

Het decreet Chevalier-Van Rompuy is drie jaar lang voorbij gegaan aan de diversiteit die juist een specifiek kenmerk van niet-openbare radio is. Door alle 350 niet-openbare radio's in een categorie onder te brengen en dan de groep radio's die niet aan deze voorwaarden voldoen te beperken of zelfs monddood te maken, gaat een wezenlijk deel van het spectrum verloren. Hoe onaangenaam het ook luisteren is naar commerciele radio, we kunnen het bestaansrecht van deze radio's niet ontkennen. Een zelfde redenering kan trouwens gehanteerd worden ten opzichte van de VTM.

Het is om deze redenen dat wij pleiten voor verschillende wettelijke statuten voor verschillende soorten niet-openbare radio, in combinatie met verschillende wijzen van financiering. We kunnen de bestaansreden van lokale radio niet ontkennen, net zomin als we de bestaansredenen van regionale (zijnde provinciale) en nationale (over het volledige Vlaamse grondgebied) radio kunnen ontkennen. Enkele commerciele niet-openbare radio's (Antigoon en Contact, om er twee te noemen) hebben al laten blijken geinteresseerd te zijn in meer grootschalige projecten. We kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat een aanzienlijk deel van de bevolking evenzeer geinteresseerd zal zijn in een dergelijk project.

Daarnaast willen we ook wijzen op de mogelijkheid van de uitbouw van een niet-commerciele en niet-openbare radio op een schaal die het lokale overstijgt. De suggestie om een nationaal of zelfs Europees net - samengesteld uit verschillende zenders die zich minder thuis voelen in een commerciele omgeving en gefinancieerd door intra-sectoriele bijdragen - uit te bouwen naast de nationale en regionale commerciele zenders (en overheidszenders), kondigt vooral interessante radio aan. Uiteindelijk draait het - naar onze bescheiden en ongetwijfeld naieve mening - daar toch om : wat uit de luidspreker komt.

1994 belooft voor de niet-openbare radio een interessant jaar te worden, waar de mogelijkheid van een nieuw decreet over deze materie zeker niet uitgesloten kan worden. We hoeven alleen maar te herinneren aan het feit dat een (mogelijk recente) regeringswissel een partij met een fundamenteel verschillende kijk op de media in de regering kan brengen. Van de hand van deze partij is het voorstel van decreet van 30 oktober 1990 'houdende de organisatie en erkenning van regionale radio's'. Aan de andere kant wordt door de Vlaamse Federatie van Lokale Radio's momenteel aan een voorstel van decreet gewerkt dat nog meer de nadruk legt op de repressieve en beperkende rol van de overheid en dat de wettelijke onmogelijkheid om meer dan alleen lokale radio te zijn, bevestigt. Aan deze twee visies wensen wij graag een derde toe te voegen, waar naast commerciele nationale, regionale en lokale niet-openbare radio's ook niet-commerciele nationale, regionale en lokale niet-openbare radio's kunnen bestaan en blijven bestaan, opdat het monopolie van de BRT(n)-radio's een zoete dood kan sterven.