UITGAAN OP TECHNO:

CULTURELE EN POLITIEKE ASPECTEN VAN

EEN SUBCULTUUR

 

1998

Arun Saldanha

Centrum voor Mediasociologie (CeMeSo)

Vrije Universiteit Brussel

 

Ondanks het sociologisch belang van uitgaan, is er tot nog toe maar weinig onderzoek naar gedaan. Met ‘sociologisch belang’ bedoel ik dat uitgaan voor veel jongeren een integraal deel uitmaakt van hun vrijetijdsbeleving, en dus van hun sociale, culturele en zelfs politieke identiteit. Ik zal hier kort enige aspecten van uitgaan bespreken, en ik zal focussen op het uitgaan in de techno- en housesubculturen. Dit omdat techno en house op erg veel vlakken exemplarisch zijn voor het huidig cultureel bestel - iets dat steeds meer wordt erkend door cultuurcritici, sociologen, musicologen, filosofen en marketing-specialisten.

De sociologische aspecten van techno en house die ik hier zal bespreken zijn de volgende:

- muziek

- discotheken

- mode

- media

- plezier

- identiteit

- politiek

Ik zal deze aspecten benaderen vanuit een sociologische invalshoek. Hiermee wil ik zeggen dat ik probeer de betekenissen, gevoelens en praktijken die gepaard gaan met uitgaan te interpreteren vanuit bepaalde wetenschappelijke theorieën. Mijn benadering komt min of meer overeen met een school die men ‘cultural studies’ noemt.

Ik zal me concentreren op de manifestatie van deze culturele aspecten tijdens het uitgaan in technodiscotheken. Iedereen heeft de verslaggeving over de beruchte ‘megadancings’ wel opgemerkt. Deze tempels van ontucht vervullen dezelfde functie in paniekreacties als pakweg bordelen een tijdje geleden. Deze zg. ‘morele paniek’ komt in de geschiedenis herhaaldelijk terug en berust vaak op secundaire informatie i.p.v. eigen observaties, bovendien sterk gekleurd door vooroordelen jegens de mensen waar het over gaat - dikwijls ondergedrukte groepen in de maatschappij: prostituées, migranten, homoseksuelen, drugsverslaafden, jongeren. Hoewel het dus best kan zijn dat er in de verfoeide plaatsen een overgave is aan genot en escapisme, moet een socioloog eerst kijken naar het waarom en hoe van morele uitspraken.

 

1. Muziek

 

Over de muzikale kenmerken van techno en house kan ik het hier onmogelijk exhaustief hebben; één van de karakterestieken van de elektronische dansmuziek van de jaren ‘90 is immers dat het uiterst moeilijk is om nog enig houvast te krijgen op alle genres en subgenres. Ik zal hier alle elektronische dansmuziek over dezelfde kam scheren en zoals menig ‘outsider’, de benaming ‘techno’ als overkoepelende term gebruiken. Hoewel er op muzikaal vlak grote verschillen zijn tussen bv. triphop, drum ‘n bass, speed garage, elektro en gabber, zijn er sociologisch gezien enkele constanten.

Eén belangrijk gegeven in de muziek-scene van het ogenblik is het feit dat steeds meer jongeren (vooral jongens) actief participeren in de productie van dansmuziek. Synthesizers, samplers, sequencersoftware en draaitafels gaan spoedig meer verspreid zijn dan elektrische gitaar en drumstel. De explosie van kleine platenmaatschappijen (independents) en de commerciële belangstelling van de grote platenmaatschappijen (majors) maakt dat nieuw talent sneller wordt gevonden en uitgebracht. Sommigen maken de vergelijking met de democratisering van rock die punk 20 jaar geleden te weeg bracht. Maar daar waar punks er niets op tegen hadden dat hun demo vol met ruis stond, staan techno-artiesten (en ook labels) op een perfect gemasterde DAT-cassette. M.a.w., de drempel om zelf muziek te maken is voor jongeren in de kapitalistische maatschappij nog nooit zo laag geweest, maar tegelijkertijd maken professionele, technische en commerciële normen het moeilijk om muziek werkelijk aan de man te brengen.

Toch is het feit dat jongeren thuis een amateuristische weergave van hun favoriete dansmuziek zelf kunnen maken, niet zonder betekenis. Techno-maken als hobby betekent dat het traditioneel onderscheid dat in het muzikaal communicatieproces werd gemaakt tussen componist, uitvoerder en publiek, nu veel vager is. Een vergelijking: probeer na een avondje in de Munt thuis maar iets te maken dat maar in de verte lijkt op hetgeen je die avond gehoord hebt.

 

2. Discotheken

 

Om de betekenissen, gevoelens en praktijken rond elektronische dansmuziek te begrijpen, moeten we ook naar de fysische context kijken, de plaatsen waar het allemaal gebeurt. Zelfs al beweren de uitbaters van discotheken het tegenovergestelde, de ruimte van discotheken is volledig gericht op het versterken van het effect van drugs - ofwel, voor diegenen die geen drugs nemen, het simuleren van dat effect.

Discotheken spenderen miljoenen voor licht- en geluids-installaties die zo uitgebreid en verfijnd zijn dat ze met computers moeten bestuurd worden. In de antropologie is het al langer geweten dat repetitieve muziek, zeker als ze luid is, een trance-verwekkende invloed heeft. De onontsnapbare decibels in discotheken werken ‘naadloos’ samen met rookgordijnen en lichten (zeker stroboscoop en lasershows). Voeg daarbij nog de projectie van bevreemdende videobeelden, de blacklights, de fluoriserende decorations, de hoge temperaturen, de drukte en de ingewikkelde architectuur van veel discotheken en het wordt duidelijk dat de discotheekruimte op zich er alles aan doet om de psychedelische ervaring een centrale plaats te geven. De bedoeling is dit: dat je niet weet waar je staat.

 

3. Mode

 

Een van de meer zichtbare aspecten van de techno- en housesubculturen is de klederdracht van de participanten. Ik zal me hier meer toespitsen op de situatie in België - in elk land is de ontwikkeling van subculturen immers uniek.

In België was er tot begin jaren ‘90 een relatief gebonden subcultuur van ‘alternativo’s’ en ‘alternativa’s’, die zich onderscheidden van ‘johnnies’ en ‘marina’s’. Alternatieve jongerencultuur was een amalgaam van rockers, grungers, punks, goths, neohippies en Chiro. Hun ‘alternatieve’ ideologie werd weerspiegeld in het dragen van sombere kleren, rugzakjes met etnische tint, lange haren, Dr. Martins, en een eerder onverzorgd imago. Met name grunge was een ‘authentieke’ reactie tegen het snobbisme en de oppervlakkigheid van de consumptiemaatschappij van de jaren ‘80, die werd geassocieerd met yups en met johnnies.

Welnu, het is opmerkelijk dat het merendeel van de alternativo’s van weleer de technofanaten van nu zijn geworden. Vanaf 1994-1995 begonnen zij in te zien dat er binnen de elektronische dansmuziek even goed onderscheiden denkbaar zijn tussen ‘goede’ en ‘slechte’ muziek. Voordien werd alle elektronische dansmuziek steevast geassocieerd met johnnies - met chique etablissementen, met haargel, ‘boem-cars’, valse wimpers, pintjes aan 100 frank, buitenwippers en ego-tripperij. Dit is exact het tegenovergestelde van de ideologie van het informele op rockfuiven.

Onderzoek is er op dit vlak nog niet gebeurd, maar ik kan me voorstellen dat het voor heel wat alternativo’s niet evident was om de extravaganza en het individualisme van technodiscotheken onder de knie te krijgen. Laten we bij mode blijven: alternativo’s moesten plots de t-shirts van Nirvana omruilen voor felle kleuren, moesten hun haar knippen, funky zonnebrillen aanschaffen, de combats met modder van festivalweides thuis laten. Alternativa’s moesten zich plots sexy beginnen te kleden - strakke truitjes, korte rokjes, oogschaduw, lollypop in de mond, sterretjes op de wangen. Seksuele aantrekkelijkheid was in alternatieve subcultuur veel minder gebonden aan het opkleden.

Terwijl het publiek van bv. Pukkelpop ‘92 een vrij homogeen beeld vertoonde van een aseksuele, grijs-zwarte, langharige massa, bood het publiek van Pukkelpop anno ‘95 een veel verscheidener aanzicht - en voor een deel zijn het dezelfde jongeren. De mode van techno en house is een doe-het-zelf-mode, die een gelijkaardige creativiteit vergt als de modes van de hippies en de latere punks. Je stelt zelf een combinatie samen van kledingstukken die je zowel in dure winkels als van op de rommelmarkt gevonden hebt, die nerdy kunnen zijn, of lolita, of glamour, of hi-tec, of hippie, of hiphop. Bijna alles kan. Zelfs tatoeages en peircing, vanouds geassocieerd met een stoeremannencultuur, zijn geïntegreerd.

Hoewel voor techno-puristen de massale bekering van alternativo’s tot het ‘technodom’ een doorn in het oog is, heeft de uitbreiding van de subcultuur in België wél voor meer verscheidenheid en een snellere ontwikkeling in muziek en jongerenmode gezorgd. In tegenstelling tot wat dikwijls beweerd wordt over jonge consumenten, zijn het niet de modehuizen maar de jongeren zelf die bepalen wat ‘in’ is en wat ‘uit’. Meer nog - je bent veel hipper als je je niet vertoont in de herkenbare modelijn van een of andere keten.

 

4. Media

 

Jongeren hebben met media een ambivalente relatie. Enerzijds is er de ‘morele paniek’ waar ik het daarstraks over had, die vooral via de media in de openbaarheid komt. Anderzijds is er het gegeven dat jongeren fervente gebruikers zijn van media, m.n. cassettes en cd’s. En dan is er nog het fenomeen van de kleinschalige media binnen een subcultuur - flyers, posters, radiostations, internet, mailing lists etc. Ik zal elk van deze drie interacties tussen media en jongerencultuur toelichten.

Jongerencultuur is altijd al ondervertegenwoordigd geweest in massamedia - krant, tijdschriften, literatuur, film, radio, televisie. Daar is weliswaar verandering in gekomen toen marketingspecialisten in de jaren ‘50 de jongerenmarkt ontdekten en bedrijven zich specifiek op een jong publiek begonnen te richten. Te zamen met de mode-industrie waren het de cultuurindustrieën die hierin het voortouw namen. Maar ondanks teenage comedies, MTV, hippe reclame en De Mix kunnen we toch stellen dat, zoals bij andere minderheidsgroepen, jongeren weinig aangeboden wordt wat hen echt aanbelangt. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat ouderen de ontwikkelingen en versnipperingen in jongerencultuur amper kunnen volgen. Zoals ik zei over jongerenmode, is het eerder de industrie die krampachtig probeert bij te benen.

Maar het onderaanbod van jongerencultuur komt ook door een conservatieve reflex bij de media. Media hebben altijd - bewust of onbewust - de neiging gehad om de cultuur van bepaalde groepen in de maatschappij - vrouwen, zwarten, migranten, homo’s, marginalen - voor te stellen als ‘vreemd’ of onzedig. Dit was zo met jazz, met Elvis, met punk, met hiphop en nu met techno. Jongeren hebben wegens hun maatschappelijke positie geen toegang tot de productie in mediabedrijven. Dus als ik het over ‘onderaanbod’ in de media heb, bedoel ik ook dat als jongeren aan bod komen, het meestal binnen een negatief kader is. Het zijn tenslotte ouderen die berichten over jongeren, en ze doen dat nu eenmaal dikwijls op een stereotyperende en afkeurende manier. Typisch was bv. de algemene conservatieve paniek die uitbrak toen de tabloids in Groot-Brittannië de zg. decadentie van de acidhouse-parties aan het eind van de jaren ‘80 openbaarde. Alleen als er geld mee te verdienen valt (er lopen ten slotte veel jonge consumenten rond) zullen sommige bedrijven de moeite doen om jongerencultuur wat van binnenuit te leren kennen.

En toch is jongerencultuur voor het leeuwedeel afhankelijk van de industrie. Van waar kunnen anders alle elementen die een jongerencultuur vormen vandaan komen? Als jongeren voor de publiciteit van een fuif een foto van Bill Clinton en Monica Lewinsky nemen (om maar een voorbeeld te noemen) dan gebruiken ze een element uit een massamedium voor de ontwikkeling van een eigen stijl, van hun jongerencultuur. Zo kunnen ze ook stijlelementen uit niet-westerse culturen putten, dat meestal via massamedia zoals tv en internet gebeurt.

Natuurlijk is het onderscheid tussen jongerencultuur en mediacultuur vaak moeilijk te trekken. Science-fiction is belangrijk voor de filmindustrie (beheerd door volwassenen), maar jongerencultuur heeft dikwijls geput uit science-fiction. Is science-fiction dan jongerencultuur? Is Quentin Tarantino jongerencultuur of gewoon ‘populaire cultuur’? Wat belangrijk is om te beseffen is dat er erg ingewikkelde relaties bestaan tussen jongerencultuur en andere cultuur. De smaak van jongeren komt zeker deels voort uit massamedia en industrie, maar het zijn de originele combinaties van stijlelementen die maken dat we überhaupt van jongerencultuur kunnen spreken. Zeker de esthetiek van house en techno is een samensprokkeling van alles wat maar te vinden is - vooral uit massamedia en technologie (zie blaadje Pulp). De mediacultuur van MTV is het summum van een dergelijke ‘sprokkelcultuur’.

Hoewel de techno-esthetica enorm heterogeen is - een flyer voor een technofuif kan een Barbie-pop tonen, een Japans wasmiddel, een waterlelie, een Windows-venster of een hindoeïstische godheid - is er toch een bepaalde eenvormigheid, een bepaalde gevoeligheid. Zoveel zelfs dat de techno-esthetiek op haar beurt weer de industrie beïnvloedt: in alles van reclame tot auto’s tot scheermesjes tot modetijdschriften en horloges is de invloed van techno-esthetiek merkbaar. Zelfs overheidsvoorlichting probeert (tevergeefs) de techno-esthetiek onder de knie te krijgen. Het is in zulke instanties dat het duidelijk wordt dat volwassenen niet dezelfde esthetische gevoeligheid hebben als jongeren.

Hoe kon technocultuur ontstaan als ze niet of weinig kon circuleren op televisie (want televisie wordt dikwijls beschouwd als de oorsprong van culturele trends)? Het zijn vooral de media binnen de techno- en housesubculturen die dit bewerkstelligd hebben. Ik denk dan vooral aan flyers (reclame of uitnodigingen voor parties), conventionele post, piraatradiostations, posters, kleinschalige platen-maatschappijen, cassetten, tijdschriftjes (voor en over dj’s, clubs, labels, parties), videoprojecties in clubs, etc. Internet heeft ook een belangrijke rol gespeeld in de verspreiding van de techno-esthetiek, evenals in de verspreiding van informatie over party-agenda’s, discotheken, platenlabels, artiesten en muziektechnologie. En dan waren er natuurlijk de discotheken, muziek, kledij en het uitgaan zelf die de betekenissen, gevoelens en praktijken van techno hielpen ontstaan.

Samenvattend kunnen we zeggen dat techno zich grotendeels buiten de massamedia heeft ontwikkeld. Dat wil niet zeggen dat technocultuur los staat van de massamedia, omdat ze veel stijlelementen vanuit de massamedia opneemt, herinterpreert en combineert. Juist door die selectieve beïnvloeding kunnen we niet zeggen dat techno een ‘mediafenomeen’ is, of een ‘creatie van marketing’ zoals de Spice Girls dat voor het grootste deel wél zijn. Een zekere ‘techno-esthetica’ ontwikkelde zich buiten de massamedia om, in de kleinschalige en lokale media georganiseerd en geconsumeerd door mensen binnen de subcultuur. Die esthetica werd dan later weer gebruikt door mediamensen om trendy producten aan jonge consumenten te slijten of voorlichting over te brengen. Techno werd, vrij letterlijk, ingeburgerd.

 

5. Plezier

 

Een aspect waar in de studie van media en populaire cultuur vroeger weinig werd bij stil gestaan, is plezier. De reden waarom mensen veel dingen doen (naar tv kijken, shoppen, dansen, seks) is omdat het plezier verschaft. Je vindt het fijn. Als we het dan hebben over uitgaan op elektronische dansmuziek, kunnen we dat moeilijk doen zonder het plezier dat dat uitgaan te weeg brengt, in ons betoog te betrekken.

En hier komen we weer bij het struikelblok van de evaluatie van dat plezier: is het plezier, dat jongeren aan techno beleven, ‘legitiem’ of niet? Mag iemand aan techno plezier beleven? Mag hij/zij, met andere woorden, slapeloos blijven tot 10 uur ‘s ochtends, illegale drugs nemen, d.w.z. het gerecht omzeilen, uren aan een stuk dansen op oorverdovende beats, dehydrateren, narcistisch zijn, al zijn/haar spaargeld opdoen, risicovol rijden en vrijen...? Dit soort plezier is voor iemand die bv. het uitgaan naar de opera als norm neemt, onbegrijpbaar - demonisch, onverantwoord, geheimzinnig, afstompend zowel op geestelijk als lichamelijk vlak - in één woord, slecht.

In het discours over het plezier dat jongeren aan uitgaan beleven, wordt dat plezier dus meestal a priori afgedaan als triviaal of gevaarlijk. Deze afkeuring kan je ruimer bezien in de afkeuring van alle populaire cultuur door de intellectuele en artistieke elites. Weeral niks nieuws onder de zon dus. Zowel aristocratisch rechts als kritisch links hebben het nooit gehad voor het ‘gemakkelijk’ plezier van massamedia en dansmuziek: voor aristocraten getuigt populaire cultuur van slechte smaak, voor kritische marxisten is populaire cultuur de ideologische hersenspoeling van de massa’s. Het plezier dat je beleeft bij het luisteren naar Mozart wordt dan fundamenteel beter geacht dan het plezier dat je beleeft als je naar Madonna luistert.

Ik ben echter van mening dat je om het even welk soort plezier onmogelijk kan wegschuiven omdat het betekenisloos zou zijn. Meer nog, als plezier niets zou betekenen, zou er geen cultuur zijn. Als je cultuur bestudeert, moet je rekening houden dat plezier, gevoelens, beweging, lichamelijke dingen dus, even veel van belang zijn als ‘rationele’ en abstracte dingen als instellingen, beleid en marketing. Je moet tevens rekening houden dat plezier niet noodzakelijk een langzaam aangeleerd appreciatieproces moet inhouden (zoals bij wel bij opera). Plezier kan ook spontaan, direct en kortstondig zijn.

Elektronische dansmuziek vertoont een vrij grote kloof met eerdere muzieksoorten in de westerse geschiedenis, inclusief eerdere popmuziek. Ten eerste hangt techno bijna exclusief samen met dansbaarheid en met de ruimte van de discotheek. Je beleeft er minder, of toch een ander plezier aan als je er niet op kunt dansen. Ten tweede is er veel minder sprake van individuele liedjes, tekst, songtitels, idolen, gadgets, videoclips en reclame, allemaal dingen waaraan wél plezier wordt beleefd door luisteraars van andere muziekvormen. De betekenis van techno zit niet zozeer in de producten rond de muziek, maar in wat je met de muziek doet: dansen. De betekenis van bv. Take That zit daarentegen in hun romantische liedjesteksten, in hun televisie-optredens, in Take That-sleutelhangers en Take That- schoolmappen.

Uiteraard zijn er na 10 jaar elektronische dansmuziek wel beroemdheden ontstaan. Sommige dj’s genieten enorme naambekendheid. Nu dat techno op Studio Brussel, op festivals en in clubs als de Ancien Belgique wordt geprogrammeerd, is het aanbod van technoparties erg groot. Meer aanbod vergt een onderscheidingsvermogen bij de technoliefhebber. En zodra er favorieten ontstaan, ontstaat ook het plezier van naar een favoriet te gaan kijken, erover te praten en er cd’s van kopen. Maar indien een onbekende dj goede techno speelt, wordt zijn muziek geapprecieerd zonder dat zijn naamonbekendheid daarbij een rol speelt.

Ten derde is techno meestal zuiver elektronisch gemaakt. De gebruikte geluiden zijn daarom vreemd, vervormd, onherkenbaar, onvoorspelbaar, sommigen zouden zeggen onmenselijk. Het plezier van elektronische muziek schuilt volgens mij juist in dat vervreemdend effect dat de synthetische klanken teweeg brengen. Ook het langzaam opbouwen, de continuïteit en de mogelijkheid om dingen perfect en eindeloos te herhalen zorgen ervoor dat dansers makkelijker tot een collectieve trance kunnen worden gebracht. Je kan niet uren in een zelfde ritme dansen op pop of rock. De breuk met eerdere muziekscenes mag niet onderschat worden - het is in de westerse geschiedenis nog nooit eerder gebeurd dat er een massabeweging geënt is op zulk een abstracte, minimalistische en dissonante muziek (ik heb het dan meer specifiek over de harde Detroit techno).

Techno en house hebben het dansen, de kitsch en het discotheekgebeuren van disco en funk van de jaren ‘70 geïntegreerd met het psychedelisch sjamanisme van de jaren ‘60. Nog meer dan bij de hippies en sixties rock, zijn techno en house voor vele discotheekgangers onlosmakelijk verbonden met het gebruik van drugs, voornamelijk xtc. Nog meer dan in disco of funk, is het tijdens het uitgaan met anderen dat deze muziek helemaal tot zijn recht komt.

Zoals in andere vormen van uitgaan, is natuurlijk ook het sociaal contact met leeftijds- en interessegenoten van cruciaal belang voor het plezier dat aan techno wordt beleefd. Dat socialisen wordt niet alleen fel vergemakkelijkt maar ook veel intiemer en emotioneler door het gebruik van xtc - vergelijk de stoeremannenhouding in vele rocksubculturen. Mensen onder invloed van xtc raken elkaar veel meer aan, beginnen zonder schroom een conversatie; je vertelt de meest persoonlijke dingen aan een vreemdeling - omdat hij/zij op dat moment je beste vriend is. Natuurlijk betekent dit niet dat er in rock geen solidariteit zou heersen, of dat iedereen in techno nog steeds even vredelievend is; maar het eenheidsgevoel onder xtc is wel een van de definiërende kenmerken van de techno-scene. Dit eenheidsgevoel wordt soms aangeduid met plur: peace, love, unity, respect.

Dit alles om te zeggen dat de drugs, de omgang, het dansen en de muziek te zamen de totaalervaring van techno maken. De esthetica van techno is er een van het lichaam. Je luistert naar techno door erop te dansen. Je luistert dus meer met je benen en je buik dan met je hoofd. Ik zei al dat de repetiviteit, het hoog volume van de muziek, de psychedelische lichten, en de drugs helemaal op elkaar afgestemd zijn. ‘Niet weten waar je staat’ is voor velen een van de belangrijkste aspecten van de muziekervaring van techno, zo niet de belangrijkste. De lichamelijkheid van techno zit ook in de kledij, die de zinnelijkheid van stedelijke zwarte en homoseksuele subculturen van de jaren ‘70 en ‘80 hertaalt. In de discotheek wordt er lustig naar elkaar gekeken (zeker in housediscotheken); jongeren beleven plezier aan het opkleden, aan het bekeken worden, en aan het kijken naar elkaar, naar andere bewegende lichamen.

Kortom, de esthetica van techno is bovenal lichamelijk. Als volwassenen (ouders, politici, conservatieve journalisten, jeugdwerkers, leerkrachten, werkgevers en politie) lichamelijk plezier niet als een essentieel component van de muzikale ervaring van jongeren willen erkennen, dan zullen ze ook moeite hebben met het inzien van de sociale en culturele functies die dat plezier vervult. Te dikwijls worden er prekerige uitspraken gedaan over dit plezier zonder enig inlevingsvermogen.

 

6. Identiteit

 

Over identiteit wordt er deze dagen erg veel nagedacht binnen de menswetenschappen. Identiteit is dan niet alleen wat je ‘bent’, maar ook hoe anderen jou zien, hoe jij anderen ziet, wie je wilt zijn, wat je kan zijn. Zeker die identiteiten die sociologisch gezien problematisch zijn, worden veel bestudeerd. Ik denk dan weer aan die groepen die minder macht hebben en voor wie daardoor identiteit niet als een probleemloos gegeven voorkomt: de vrouw van na de Tweede Wereldoorlog, migranten, kleurlingen, krankzinnigen, gehandicapten, homoseksuelen, transseksuelen, jongeren. Jongeren zijn interessant omdat ze, althans in snel evoluerende maatschappijen, actief op zoek moeten gaan naar een eigen identiteit. Ze keren bewust de tradities en waarden, die evident waren voor hun ouders, de rug toe. Niet dat alle jonge mensen per definitie rebellen zijn, maar elk jong mens wordt geconfronteerd met socio-economische, politieke en technologische omstandigheden die behoorlijk verschillen van die waarin hun ouders opgroeiden. Kinderen krijgen een basis van opvoeding mee van hun ouders (vooral thuis gebeurt het overgeven van tradities), maar wanneer ze tieners worden moeten ze die opvoeding zien te verzoenen met de normen, gevoelens en praktijken die gangbaar zijn onder hun leeftijdsgenoten, op andere plaatsen dan thuis.

Het stijgend zakgeld; de maatschappelijke generatiekloof waar het ik net over had; de grotere keuze aan consumptiegoederen; de verhoogde mobiliteit; de technologische geletterdheid; de dalende pedagogische invloeden van kerk, school, staat, volkstraditie en werksfeer; en de creatieve wil om verschillend te zijn van de rest, maken dat jongeren een identiteit als het ware kunnen ‘aanpassen’ zoals ze een kledingsstuk kunnen aanpassen.

Dat mensen in hedendaagse maatschappijen - niet alleen in het westen maar ook in de derde wereld - nu meer dan vroeger geforceerd worden om na te denken over wie of wat ze zijn en wie of wat ze zouden willen zijn, duiden sommige sociologen an als ‘postmodern’. De postmoderne conditie houdt dan in dat je identiteit niet meer ‘voorgeschreven’ is door sociale klasse, opleiding, leeftijd, huidskleur, geboorteplaats, of zelfs geslacht. Je identiteit is een open keuze, is veranderlijk, gebonden aan bepaalde plaatsen en tijden, nooit af. En één van de plaatsen waar die postmoderne identiteit erg goed tot uiting komt, is de dansvloer van de technodiscotheek.

Op de dansvloer wordt identiteit wel erg problematisch. Je verliest letterlijk je zelf tijdens het dansen. Op de dansvloer, waar iedereen danst op dezelfde muziek, op dezelfde drugs, in dezelfde ruimte, wordt het irrelevant of de danser naast je nu bouwvakker is of manager of gigolo. Techno kan een superindividualistische aangelegenheid zijn; dansen op de meeste elektronische muziek doe je uiteindelijk met jezelf. Maar je staat niet alleen op de dansvloer. Zoals het in trance geraken op muziek bij sommige primitieve culturen, is er ook een onmiskenbaar sociaal element: je verliest samen je zelf. Uitgaan is zowel een persoonlijke als een collectieve ervaring. Zoals bij een voetbalmatch, is het de aanwezigheid van anderen die de ambiance maakt. Drowning by numbers.

Daarbij, elke keer dat je op techno uitgaat betekent dat je verder bouwt aan aan je vrijetijdsbesteding, smaak in muziek, in beeldcultuur en in kledij; aan je vriendenkring, aan je meningen, aan je manier van doen; kortom, aan de jongerencultuur waar je toe behoort; korter om, aan je identiteit. Met andere woorden, uitgaan op techno betekent zowel je sociale (demografische) identiteit thuis laten, als bouwen aan een andere, nieuwe sociale identiteit.

In feite denk ik, dat met de opkomst van subculturen rond elektronische dansmuziek, uitgaan voor vele jongeren de belangrijkste praktijk is in de opbouw van hun jonge identiteit. Uitgaan betekent meer voor hen dan familie, onderwijs, godsdienst en televisie. Wat ook weer niet wil zeggen dat deze instellingen helemaal geen invloed hebben op de dansvloer - je kan nooit helemaal je sociale achtergrond in de vestiaire achterlaten.

 

7. Politiek

 

Als mensen het woord ‘politiek’ horen, denken ze meestal aan het politiek bedrijf van regering, parlement, schepenen, Europa et cetera. Een menswetenschapper behoort politiek echter veel ruimer te zien. Politiek zit dan zelfs in de meest simpele, alledaagse bezigheden. Overal waar er immers machtsrelaties bestaan, is er zowel dominantie als weerstand tegen die dominantie. Er is een strijd om te kunnen zeggen hoe de dingen moeten georganiseerd worden, wat dingen betekenen, wat mag en wat niet mag, hoe je je moet gedragen en wat je moet zijn. Korter: er is politiek. De feministen zeiden het al: the personal is political. In elk huishouden is er politiek: tussen man en vrouw, maar ook tussen zoon en dochter, tussen ouder en jonger. In elke school is er politiek: als een leerling spijbelt zou je dat een politiek statement kunnen noemen, want spijbelen gaat in tegen de disciplinaire macht die de school over de leerling heeft. Betekenissen, gevoelens en praktijken hebben altijd een politieke dimensie.

De politieke dimensie van uitgaan op techno zal ik onderverdelen in vier thema’s: het subversief aspect, het zogenaamd gebrek aan ideologie, de mogelijkheid van effectieve emancipatie, en het consumerisme.

Het is evident dat techno ingaat tegen enkele diep ingebakken sociale normen. Het druggebruik is uiteraard het meest subversieve aspect. Drugs worden niet getolereerd, punt: niet door politie, gerecht, ouders, school, werkgevers, en media. Dag en nacht omkeren wordt in onze prestatiemaatschappij ook niet getolereerd. Meer uitgeven dan je kan uitgeven strookt niet met de spaarethiek van onze cultuur. Algemener kunnen we zeggen dat door de grote nadruk op lichamelijkheid i.p.v. redelijkheid, en vorm i.p.v. inhoud, techno sowieso subversief is.

Uitgaan op techno is tegelijkertijd plezierig en politiek. Sommige analysten van populaire cultuur hebben dit de politics of pleasure genoemd. Dit soort politiek is natuurlijk moeilijker te analyseren vanuit de traditionele politicologie omdat de mensen die ze bedrijven veel meer bewust zijn van het plezier dan van de politiek. Macht is nu eenmaal iets dat vooral onbewust werkt.

Subversieve politiek vind je dan niet alleen terug in de georganiseerde linkse bewegingen, maar subversieve politiek zit overal, want machtsrelaties zitten overal. Mensen proberen aan macht en controle te ontsnappen, en beleven er nog plezier aan ook. Denk maar aan hoe huisvrouwen stiekem naar door hun man vergruisde soaps kijken als ze alleen thuis zijn. Alle smaak is politiek geladen gewoon al door het onderscheid dat geconstrueerd wordt tussen goede smaak en slechte smaak.

Jongeren wordt vaak verweten dat ze totaal geen belangstelling hebben in ‘politiek’. Ook wordt al veertig jaar beweerd dat ideologie dood is, dat socialisme en kapitalisme elkaar gevonden hebben en we nu alleen nog maar zuiver pragmatisch moeten nadenken. Jongerencultuur van de jaren ‘80 en ‘90 zou daar een uiting van zijn, omdat die zou aangepast zijn aan de ‘informatiemaatschappij’, of de ‘vrijetijdssamenleving’. Natuurlijk is dit larie, ideologie en politiek zitten evenzeer in jongerencultuur als overal elders (niet in het minst in het discours over de informatiemaatschappij). Niemand kan ontkennen dat techno en house vooreerst gericht zijn op escapisme en hedonisme. Maar zoals ik juist heb uitgelegd, hangt dat plezier onlosmakelijk samen met het weerstaan aan - of het bevestigen van - machtsstructuren. Jongeren hebben dus zeer zeker weinig interesse in politiek of ideologie - als je politiek en ideologie eng definieert als hetgeen er gebeurt op institutioneel niveau.

In het stukje over identiteit zei ik dat oude demografische eigenschappen, zoals opleiding, minder relevant zijn op de dansvloer dan pakweg bij een solicitatiegesprek. Er heerst relatief veel tolerantie en pluralisme in de dance-subculturen. Die tolerantie is voor de betrokken jongeren vrij evident, omdat ze anders-zijn hebben leren appreciëren tijdens het uitgaan. Er heerst nu verhoudingsgewijs meer verdraagzaamheid jegens anderskleurigen, homo’s, lesbiennes en travestieten, en tussen sociale klassen, dan een twintigtal jaar geleden, simpelweg omdat er meer blootstelling tussen deze groepen is tijdens uitgaan. Zwarten en homoseksuelen lagen dan ook aan de basis van techno en house, en zijn er sindsdien altijd mee verbonden geweest. In sommige kleinschalige en eerder internationale scenes wordt er vanaf het begin van techno explicieter gepleit voor pluralisme: plur (peace, love, unity, respect). Hoewel er hier meteen genuanceerd moet worden. Plur is voor de meesten meer een vage aanduiding voor de xtc-geïnduceerde sfeer op parties dan een politiek manifest. In techno en house is er vanaf het begin elitarisme, racisme en seksisme geweest.

Maar algemeen kunnen we toch zeggen dat juist door het belang van uitgaan, het ‘oplossen’ van demografische identiteit en de grote rol die lichamelijkheid daarbij speelt, er gekozen wordt voor verdraagzaamheid en pluralisme. Hier hebben we dus te maken met een tamelijk onbewuste keuze van ideologie. Deze keuzes zijn niet ingegeven door jeugdwerk, de les moraal of voorlichtingsfilmpjes, maar gewoon door het plezier van te zamen uit te gaan.

De mensen die binnen de technosubcultuur wél expliciete ideologische posities innemen (plur dus), moeten ons weerhouden om de hele subcultuur als een niet-ideologisch, decadent en egoïstisch fenomeen af te schilderen. Dit zijn wel eerder de dj’s, artiesten, labels en organisatoren van fuiven en festivals dan het publiek (zoals trouwens ook in pop en rock). Er is overal in elektronische dansmuziek een sterk geloof in het grensoverschrijdend karakter van dansmuziek, het samenbrengen van de mensheid, door distributie van de ideologie over Internet en parties overal ter wereld. Er is milieubewustzijn, Gaia-gerelateerde filosofieën (met wortels in new age), anti-commercialisme, anti-discriminatie en anti-kolonialisme. Er zijn benefietparties voor aids-slachtoffers, Tibet, het regenwoud, planetaire vrede, etc. Maar alles bij elkaar genomen is er toch veel minder expliciet, georganiseerd, bewust engagement dan in de jaren ‘60, zeker bij het brede publiek.

Toch hebben techno en house op enkele vlakken wel een effectieve democratische impuls gehad. In tegenstelling tot bv. klassieke muziek, is de sociale en professionele achtergrond op zich niet relevant. Het publiek heeft vanaf het begin zowel uit arbeidersjongeren als bourgeois bestaan. De productie van muziek is in techno eveneens ietwat gedemocratiseerd, zoals ik in het begin al zei.

Voor meisjes hebben house en techno zeker een emancipatorische werking gehad - zelfs als outsider is het niet moeilijk het verschil op te merken tussen de macht die een meisje heeft onder rockers en de macht die een meisje heeft op de technodansvloer. In techno en house kunnen meisjes ‘meisjes’ zijn. Seksuele identiteit en het benadrukken daarvan is in rock en klassieke muziek daarentegen veel minder relevant. De macht van de ‘technogriet’ is die van de vamp: kijken mag, aanraken ook wel, maar zij beslist wat er daarna gebeurt. Weer die combinatie van plezier en jezelf macht toeëigenen. Het is echter een tweesnijdend mes (zoals bij alle politieke kwesties waarschijnlijk) - je kan even goed stellen dat de vamp zichzelf maar weer als lustobject presenteert, voor en van de man. Waar je echter niet omheen kunt is het plezier dat het meisje er zelf aan beleeft (iets waar de oude feministische garde trouwens ook geen oor voor had).

Goed, dus techno en house hebben, zeer breed genomen, een anti-racistische, anti-burgerlijke, anti-seksistische, pacifistische en anti-nationalistische politieke betekenis, hoewel we moeten onthouden dat de subculturen rond deze genres enorm variëren en even goed erg conservatief kunnen zijn. Zo leeft extreem-rechts geweld bij sommige gabbers, is er racisme bij portiers van dancings, worden seksistische of nationalistische teksten op house-deuntjes gezet, en kan hipheid aristocratisch worden. Het komt erop aan om het politieke en het ideologische kritisch in specifieke contexten te bekijken.

Hoe zit het nu met het anti-kapitalisme? Wel, techno is grotendeels een bevestiging van de dominante commerciële cultuur van onze kapitalistische maatschappij. Culturele praktijken kunnen op één vlak progressief zijn en op een ander vlak conservatief (zoals socialisten racisten kunnen zijn). Discotheken zijn duur, dj’s vragen tienduizenden frank voor een optreden, apparatuur is duur, drugs zijn duur, drankjes zijn duur, haarsnitten zijn duur, benzine is duur... Techno betekent grote omzet, niet zoals de lokale chiro-fuifjes. Jongeren betalen zonder al te veel te morren. Zoals in pop-art, waar veel van de techno-esthetiek is aan ontleend, wordt de consumptie-maatschappij gestyleerd en gevierd i.p.v. bekritiseerd.

Dat is anders dan hoe het er bij het ontstaan van dance-genres eraan toe gaat, wanneer kleinschaligheid, avant-garde, gelijkheid en anarchisme nog vaste waarden zijn. Maar zodra dat er een breed publiek voor een genre ontstaat, begint de commerciële molen te draaien - nogmaals, eerder op het vlak van festivals, drugs en discotheken dan massamedia- en mode-industrieën. Toch blijft er een underground bestaan, en zal die blijven bestaan. Ondanks de opslokkende beweging van industrie en media, of misschien zelfs dankzij, zijn er nog steeds overal ter wereld semi-illegale parties waar het plezier nog wel goedkoop en relatief kleinschalig is, waar mensen zich afzetten tegen schaalvergroting. Anderzijds kan de grote kapitalistische muziekindustrie niet zonder de kleine subculturele independent labels die liever baanbrekende muziek een kans willen geven dan bergen poen scheppen. Een analoge relatie bestaat tussen grote en kleine radiostations, grote en kleine lifestyletijdschriften, etc.

Kortom, ook op het vlak van consumerisme is er geen eenduidigheid. Het publiek van techno en house is erg consumeristisch ingesteld en zakenlui van maffia tot sponsorbureaus verdienen hier veel geld. Elektronische muziekgenres, zeker als ze eenmaal ‘doorbreken’, ontbreken grotendeels de aanspraak op niet-commercialiteit en authentieke expressie die veel meer leeft in rock, rap, blues, folk en klassieke muziek. Maar aan de andere kant is er idealisme bij indie labels, organisatoren en artiesten, die kwaliteit van muziek en inzet voor een betere wereld wél belangrijke waarden vinden, die je niet zomaar kan wegschuiven. Die kant van elektronische dansmuziek - het lokale, het experimentele, het idealistische - interageert met het kapitalisme en de schaalvergroting, om samen de ontwikkeling van jongerencultuur dynamisch te houden.

 

Besluit

 

Ik zal op beknopte wijze de dingen die ik het belangrijkst vind nog eens op een rijtje zetten.

Voor de betekenissen, gevoelens en praktijken van vele jongeren, zeker voor de subcultuur rond elektronische dansmuziek, is uitgaan een essentiële factor, en dat meer dan bv. opleiding of sociale klasse.

Om cultuur te bestuderen moet je de betekenissen proberen te achterhalen die die cultuur heeft voor de leden van die cultuur. Je moet meer focussen op wat mensen doen en waarom en hoe, dan objectieve variabelen als hun sociale achtergrond. Als je dan wilt weten waarom mensen ‘aan cultuur doen’, hoe ze vrije tijd besteden, dan wordt het duidelijk dat plezier de belangrijkste reden is. Plezier moet wel steeds gekaderd worden in een politieke context.

Culturele praktijken moet je in hun geheel bekijken, d.w.z. je moet verbanden proberen te zoeken die niet noodzakelijk zijn maar over de tijd wel evident geworden zijn. Voor de mensen die je bestudeert komt het immers ook als één totaliteit voor. In techno en house zie je dan dat er duidelijke verbanden zijn tussen de ruimten waar er wordt uitgegaan, het dansen, de psychische effecten van drugs, en de muziek zelf.

We moeten de creativiteit van jongerencultuur erkennen. Jongeren kiezen min of meer een smaak en een identiteit i.p.v. dat die gedicteerd wordt door instellingen zoals familie, klasse, school of reclame. Ze pikken wel elementen uit van deze instellingen, met name massamedia, om die dan op originele wijzen te combineren. Deze creativiteit moet je kaderen in de ondervertegenwoordiging van het standpunt van jongeren in zowat alle instellingen van de maatschappij. Jongeren hechten veel belang aan stijl en socialisen, en identificeren zich met welbepaalde plaatsen en manieren van doen.

Jongeren geven blijk van een zeker ‘politiek cynisme’, een gebrek aan interesse voor georganiseerde politiek. Maar anderzijds zijn ze wel op een erg alledaags niveau bezig met het veranderen van het ideologisch klimaat. Ze doen dat vooral vanuit escapisme en hedonisme, maar politiek blijft het. Dat is het rare aan het soort plezier dat de linkse en rechtse intellectuelen altijd hebben willen onderdrukken. Als je het dus wilt hebben over waar ‘jongeren politiek staan’ dan moet je ook een alledaags niveau in je analyse betrekken... zelfs als het beeld dan complex wordt, gefragmenteerd, zelfs ambigu. Het komt erop aan om te gaan met die ambiguïteit en complexiteit zonder ze te onderdrukken door ze bevooroordeeld en samengehoopt voor te stellen.

 

***