populaire beeldcultuur: uiteenzetting Arun Saldanha 18/3/98

LEZING-GEBRUIK:

de oorsprong van receptieonderzoek binnen de cultuurstudies

 

1. Cultuur als circuit

Cultuur wordt in de cultuurstudies beschouwd als een breed maatschappelijk proces. Zie:

Antonio Gramsci over hegemonie en contrahegemonie

Louis Althusser over ideologie: ISA’s

Raymond Williams over cultureel materialisme

(cursussen Verstraeten, Lis; McQuail)

Volgens mij is Gramsci het meest toepasbaar als het over cultuur als maatschappelijk proces gaat. Macht is volgens zijn theorie nooit eenvoudigweg de dominantie van dominanten over gedomineerden. Macht wordt ook in stand gehouden door cultuur, door betekenissen. Daarbij reproduceren ook de gedomineerden hun eigen ondergeschikte positie, vrij bewust, niet omdat ze gebrainwashd worden om dit te doen, maar omdat ze dit natuurlijk, plezierig of tactisch voordelig beschouwen. Macht geconcipieerd in deze wederzijdse en dynamische manier noemt Gramsci HEGEMONIE.

Hegemonie is erg complex, veelgelaagd en veelzijdig. Rationalisme, kapitalisme, liberalisme, humanisme, patriarchie, racisme, kolonialisme, positivisme, heteroseksisme, nationalisme, paternalisme, etiquetten etc. lopen door elkaar, houden elkaar soms wel en soms niet in stand, en kunnen op verschillende niveaus verschillend voorkomen. Dit aan elkaar koppelen van hegemonieën, of breder, van maatschappelijke fenomenen, noemt Stuart Hall ARTICULATIE.

Voor Gramsci bestaat er bovendien geen macht zonder weerstand: hegemonie veronderstelt contrahegemonie. Mensen zullen als interpreterende wezens (cfr. verder) nooit zomaar macht ‘onder-gaan’, ze zullen zich ertegen verzetten. Ten minste, als deze weerstand hen als natuurlijk, plezierig of tactisch voordelig voorkomt.



2. Lezing-gebruik

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ik ga het hier hebben over "lezing-gebruik" van populaire beeldcultuur.

"Lezing": "texten" als metafoor voor cultuurproducten met BETEKENIS, "lezen" als metafoor voor de receptie, de interpretatie van texten. Ik gebruik de spelling text als onderscheid van tekst (= geschreven text).

"Gebruik": wijst op de PRAKTIJK rond lezing, receptie is meer dan betekenis geven alleen, receptie is iets DOEN. Bv. strijken en tv kijken. Mediatexten worden gebruikt in concrete contexten. Natuurlijk zijn praxis en betekenisgeving altijd met elkaar verbonden. Receptie is dus zowel een semiotische als een antropologische activiteit, een onderzoeksobject zowel voor de semioticus als voor de etnograaf. Niet alleen: naar wat wordt er gekeken, maar ook: HOE wordt er gekeken?

"Consumptie": te veel connotatie van economie: goederen als betekenisloze objecten.

"Receptie": te veel connotatie van oude communicatie-wetenschap: effectstudies, recipiënt als passieve ontvanger van boodschappen.

Keren we ons nu naar de discursieve oorsprong van publieksonderzoek binnen de cultuurstudies, waardoor we al de helft van de inhoudelijke strekking van het onderzoek zullen te weten komen.

3. Determinismen

Wat zijn de vooronderstellingen van andere kritische stromingen over lezing-gebruik van populaire cultuur? Wat volgt is een gesimplifieerde uitleg, cfr. schema.

POLITIEKE ECONOMIE

Fundamenten Marx, nu bv. Nicholas Garnham.

Politieke economie, zoals alle macrosociologie (bv. ook structureel functionalisme, zie cursussen Elchardus), houdt zich empirisch alleen bezig met de institutionele/ materiële kant van cultuur: productie en regulatie binnen de context van reële sociale verhoudingen (ongelijkheid tussen klassen en naties). Mediatexten zijn als "bovenbouw" gericht op de rechtvaardiging en bestendiging van deze verhoudingen: ze zijn IDEOLOGISCH omdat ze de realiteit verhullen en reproduceren. De betekenis van texten ligt dus voor politiek-economen in de productie: winstbejag, marketing, concentratie.

Geen oog voor (zie schema):

Dit is socio-economisch determinisme.

STRUCTURALISME

Fundamenten de Saussure, dan Lévi-Strauss, vroege Barthes, Lacan, Althusser. Filmblad Screen.

Semiotische ideologiekritiek van populaire textuele representaties. De neomarxistische semiotiek legt de dominante kapitalistische ideologie bloot; de psychoanalytische semiotiek de dominante patriarchale ideologie. Structuralisten gaan er van uit dat hun inhoudsanalyse de ‘ware’ betekenis van de text biedt. Gaan er impliciet van uit dat de relatie tussen text en lezer er een is van stimulus en respons (hechten dikwijls veel belang aan het onderbewuste). De betekenis van texten liggen dus in de texten zelf, de betekenis is eenduidig, en hegemonisch.

Geen oog voor:

Dit is textueel determinisme.

FUNCTIONALISME

Er was wel al publieksonderzoek in de "consensusschool" (vnl. sociale psychologie). Uses and gratifications-onderzoek onderzocht hoe individuen media gebruikten voor hun eigen gratification, i.p.v. media-effecten op individuen (zie o.a. Katz, Blumler, McQuail). Dus wel oog voor gebruik, en identiteit, en plezier. Maar identiteit werd individualistisch ingevuld (persoonlijkheidsstructuren) en plezier utilitaristisch (consumptie doelgericht en nuttig: de FUNCTIE van mediagebruik). Geen oog voor hoe betekenissen en identiteiten in reële sociale verhoudingen passen.

Dit is functioneel determinisme.

 

Wij willen elk determinisme vermijden. De enige manier om te weten welke betekenis mediatexten voor mensen hebben die dan nog over blijft, is de mensen zelf gaan opzoeken. Dit klinkt belachelijk evident, maar toch was er (en is er nog steeds) veel academische weerstand tegen: deterministen staan er immers bekend voor, uitspraken te doen over dingen waarover ze niets weten vanuit één enkele determinant.

Als we de receptiecontext ernstig nemen, dan doen we dat omdat we geloven dat wat daar gebeurt met de boodschap, niet zonder meer te voorspellen valt: de boodschap wordt GEÏNTERPRETEERD.

 

4. Interpretativiteit

Interpretativiteit is het vermogen van mensen om betekenis te geven aan dingen, andere mensen, ideeën, situaties, gebeurtenissen, tijden en plaatsen. Dat doen ze altijd vanuit een bepaald referentiekader, dat voor het grootste deel een product is van sociale omgang. Verschillende mensen interpreteren dezelfde dingen verschillend: ze hebben verschillende referentiekaders.

Als wij als wetenschappers de interpretatie van mensen willen interpreteren, proberen we de betekenis van die dingen VOOR DIE MENSEN te achterhalen. Interpretatief onderzoek betekent je zelf zo veel mogelijk in de plaats stellen van de mensen die je onderzoekt.

Reflexiviteit betekent dat mensen zich min of meer bewust zijn van wie/wat ze zijn, wie/wat ze willen zijn, hoe ze in relatie staan tot anderen. Als mensen handelen, hebben ze dit altijd in hun "achterhoofd": ze reflecteren over wat ze zouden moeten doen. Ze denken en doen in overeenstemming met we ze ‘zijn’, met hun sociale identiteit, dat dan weer bepaald wordt door wat ze denken en doen.

 

Theorie:

Stromingen in de filosofie: fenomenologie (Husserl, Schutz), hermeneutiek (Gadamer, Ricoeur), existentialisme (Heidegger).

Stromingen in de sociologie: de vader van de interpretatieve sociologie is Weber. Symbolisch interactionisme (Mead, Blumer), etnomethodologie (Garfinkel), rollentheorie (Goffman) onderzoeken de betekenis van alledaagse werkelijkheden voor actoren, en hoe ze op basis van die betekenissen handelen. Structuratietheorie (Giddens) doet uitspraken over hoe mensen reflexief moeten omgaan met structurele determinanten. De culturele antropologie (Geertz) laat zien dat cultuur symbolisch is en daarom moet geïnterpreteerd worden.

J.B. Thompson is één auteur (er zijn er veel) die vanuit deze stromingen stelt dat mensen symbolische grondstoffen (mediatexten) reflexief aanwenden voor de opbouw van een identiteit. Ze interpreteren texten dus min of meer bewust DOOR hun gevoel van wie ze zijn en tot welke groep(en) ze behoren. Daarom is er in de moderne maatschappij een veelheid aan mediatexten en identiteiten (subculturen).

 

5. Op Birmingham

De cultuurstudies zoals we ze hier behandelen zijn een stroming ontstaan in de Centre for Contemporary Cultural Studies van de University of Birmingham. Het onderzoek naar mediagebruik binnen de cultuurstudies beantwoordt aan de theoretische invloeden die het CCCS heeft ondergaan in de jaren '60 tot '80 (zie Cultural studies: two paradigms van Hall).

1.) Cultureel materialisme

Raymond Williams. Cultuur bij Williams is een whole way of life, gedeelde betekenissen binnen een sociale groep (cfr. culturele antropologie), i.p.v. de enge elitaire definitie van Cultuur.

Het cultureel materialisme ziet cultuur niet als een simpele afspiegeling van een economische basis (= marxistisch reductionisme). Cultuur is ook productief, terwijl voor Marx alleen arbeid en kapitaal productief waren. Marx vindt dat alleen de pianomaker productief is, terwijl Williams de pianospeler even productief noemt: hij produceert cultuur. Het symbolische is voor Williams minstens even belangrijk voor de constitutie van de maatschappij (en dus ook van hegemonie) als het institutionele en technologische. Cultuur is een "materiële" praktijk.

Williams' werk maakte voor Stuart Hall en de zijnen de weg vrij om:

Ook de aandacht die Amerikaanse interpretatieve sociologie en kwalitatieve methodologie aan de dag legden voor de betekenisgevingsprocessen van concrete mensen leidde tot de interesse in de cultuurstudies voor de etnografie van macht en cultuur in het alledaagse leven.

2.) Feminisme

Wat ook erg belangrijk was in de ontwikkeling van zg. naturalistisch perspectief op mediagebruik was de slogan the personal is the political. De feministen wezen op het feit dat de patriarchie zich ook in de privésfeer doet voelen: thuis. Ze wezen er ook op dat politiek niet alleen een rationele bedoening was. Het marxisme had slechts oog voor de burgerlijke openbaarheid, grote instellingen, klassen, economisch beleid, ernstig debat (bv. Habermas). Latere feministen zagen de mogelijkheid van subversiviteit door emotie en plezier, o.a. o.i.v. de psychoanalyse (Ang, Radway, Hobson, Modleski, McRobbie).

Het feminisme maakte in de cultuurstudies de weg vrij om:

3.) Structuralisme

Voortbouwend op Ferdinand de Saussure werd de zg. linguïstische revolutie binnen de letteren en de sociale wetenschappen mogelijk. Alles werd met semiotische verve onderzocht, d.w.z. alles was taal - literatuur, beeldende kunst, film, muziek, mythe, waarden en normen, het brein, handelingen, instellingen. Cultuur beschouwen als betekenisstructuren was erg invloedrijk in de cultuurstudies, maar men wou, socioloog zijnde, niet vervallen in formalisme of textualisme: betekenis wordt d.m.v. sociale processen vastgelegd (cfr. Volosinov).

Structuralisme maakte de weg vrij om:

 

4.) Poststructuralisme

Het poststructuralisme is de meest invloedrijke en bewegelijke filosofische stroming van het moment.

Enkele aandachtsvelden van het poststructuralisme:

Dat texten altijd verschillende betekenissen hebben, noemen we polysemie. Sommige texten zijn polysemer dan andere. Een soap is bv. erg polyseem omdat er niet kan gesproken worden van een centrale verhaallijn of onderwerp: verschillende lezers identificeren zich met verschillende soappersonages.

Dat de betekenis van een text altijd tot stand komt doordat het verwijst naar of steunt op andere texten en media, noemen we intertextualiteit. Zo is er een intertextuele relatie tussen het western-genre in de film en de reclameparodie daarop van Diesel (en ook de poster in de winkel die een frame van die reclame toont, en ook het cowboy-deuntje dat je op een radiostation hoort, en ook...).

Intertextualiteit en polysemie houden verband: ik zal een tv-programma anders lezen dan jij omdat ik in mijn leven andere texten heb gelezen.

Deze semiotische begrippen worden in de cultuurstudies sociologisch verklaard: in verschillende groepen zullen verschillende intertextualiteiten (referentiekaders) en dus verschillende lezingen voorkomen. Het sociale proces (praktijken, normen, instellingen, gevoel van behoren tot een groep) maakt dat een individu niet om het eender wat kan lezen in een text.

Poststructuralisme maakte de weg vrij om:

 

Encoding/decoding

In Stuart Halls legendarisch essay Encoding/decoding biedt hij een erg vruchtbare piste voor het sociologisch denken over mediatext, ideologie en lezing (hoewel ze niet vrij is van kritiek).

Volgens Hall hebben texten een preferred meaning - de bedoelde hegemonische betekenis van de encodeur (de encodeur die de dominante ideologie ondersteunt). Maar decodeurs zijn geen blanco vellen als de text er aan komt: ze zijn reeds gevormd door andere discoursen en texten. Als de decodeur de bedoelde betekenis overneemt, is er sprake van een dominant reading. Deze decodering wordt geboden door althusseriaanse semiotici.

Als hij/zij ten dele de bedoelde betekenis volgt maar het toch anders interpreteert, is er sprake van een negotiated reading. De betekenis is het resultaat van een "onderhandeling" (negotiatie) tussen code en decodeur (text en lezer) - we kunnen aannemen dat alle lezingen in feite tot dit type behoren. De oppositional reading gaat helemaal tegen de preferred meaning in en is dus contrahegemonisch. Het werk van John Fiske heeft deze laatste type lezing goed uitgewerkt.

Etnografie van televisiekijken

Na Encoding/decoding was men in de cultuurstudies van het publiek vooral geïntereseerd in hoe sociale identiteit (klasse, beroep, gender, etniciteit, generatie, nationaliteit) interageert met de lezing. De focus blijft liggen op hegemonie en contrahegemonie Welke identiteiten decoderen de text hegemonisch, welke contrahegemonisch? David Morley’s onderzoek naar de receptie van Nationwide vertegenwoordigde een eerste antwoord op deze vraag.

Later zag men receptie breder dan de lezing alleen (lezing-GEBRUIK): het hele dagelijks leven rond de lezing werd betrokken in onderzoek. Men ging dan ook de ETNOGRAFISCHE methode gebruiken: participerende observatie en kwalitatieve interviews.

Lull, Morley, Ang e.a. gingen na hoe mensen in familiaal verband praktisch omgaan met televisie. Interessante onderzoeksvragen waren bv.

Etnografieën van lezing-gebruik van televisie zullen steeds aantonen hoe mensen reflexief het medium AANWENDEN, d.w.z. dat hun sociale identiteit en hoe ze in alledaagse machtsrelaties staan invloed zullen hebben op hun smaakpatronen en kijkgedrag. Maar ook andersom: soms zullen lezingen en gebruiken van tv machtsrelaties en sociale identiteiten veranderen, al was het maar op microniveau. Het komt erop aan het microniveau van de huiskamer te linken aan macrofenomenen als burgerlijke openbaareid, hegemonie, kapitalisme, ideologie, globalisering en moderniteit.

 

7. Literatuur

Allen, Robert C. (1992) Audience-oriented criticism and television. In: R.C. Allen, ed. Channels of discourse, reassemled: television and contemporary criticism. Londen, Routledge: 101-137.

Ang, Ien (1985). Watching 'Dallas': soap opera and the melodramatic imagination. Londen, Methuen.

Blumer, Herbert (1969). Symbolic interactionism: perspective and method. Englewood Cliffs, Prentice-Hall.

Blumler, J.G. en E. Katz, eds. (1974). The uses of communication. Beverly Hills, Sage.

Bourdieu, Pierre (1979). La distinction: critique sociale du jugement. Parijs, Minuit.

Buckingham, D., ed. (1993). Reading audiences: young people and the media. Manchester, Manchester University Press.

Cruz, James en Justin Lewis, eds. (1994). Viewing, reading, listening: audiences and cultural reception. Boulder, Westview.

Fiske, John (1989). Reading popular culture. Boston, Unwin Hyman.

Garnham, Nicholas (1986). Contribution to a political economy of mass-communication. In: R. Collins et al., eds. Media, culture and society: a critical reader. Londen, Sage: 9-32.

Geertz, Clifford (1973). The interpretation of cultures. New York, Basic Books.

Gramsci, Antonio (1971). Selections from the prison notebooks. Londen, Lawrence & Wishart.

Hall, Stuart (1980). Encoding/decoding. In: S. Hall et al., eds. Culture, media, language: working papers in cultural studies, 1972-1979. Londen, Hutchinson: 128-138.

Hall, Stuart (1986). Cultural studies: two paradigms. In: R. Collins et al., eds. Media, culture and society: a critical reader. Londen, Sage: 33-48.

Hawkes, T. (1977). Structuralism and semiotics. Londen, Methuen.

Hobson, Dorothy (1982) ‘Crossroads’: the drama of a soap opera. Londen, Methuen.

Lindlof, Thomas R., ed. (1987). Natural audiences: qualitative research on media use and effects. Norwood, Ablex.

Lull, James, ed. (1988). World families watch television. Newbury Park, Sage.

Lull, James (1990). Inside family viewing: ethnographic research on television's audiences. Londen, Routledge.

Moores, Susan (1993). Interpreting audiences: the ethnography of media consumption. Londen, Sage.

Morley, David (1980). The 'Nationwide' audience: structure and decoding. Londen, BFI.

Morley, David (1986). Family television: cultural power and domestic leisure. Londen, Routledge.

Morley, David (1992). Television, audiences and cultural studies. Londen, Routledge.

Radway, Janice (1984). Reading the romance: women, patriarchy and popular literature. Londen, Verso.

Saldanha, Arun (1997). East meets east: globale jongeren/lokale anderen in India. Brussel, ongepubliceerde licentiaatsverhandeling VUB.

Seiter, Ellen et al., eds. (1989) Remote control: television, audiences and cultural power. Londen, Routledge.

Thompson, John B. (1995). The media and modernity: a social theory of the media. Cambridge, Polity.

Tomlinson, John (1991). Cultural imperialism: a critical introduction. Londen, Pinter.

Tulloch, John (1990). Television drama: agency, audience and myth. Londen, Routledge.

Williams, Raymond (1980). Problems in materialism and culture: selected essays. Londen, Verso.